Dutch 2 self-assessment
-
Topics you should know
To join in this group, you should be able to use and understand simple sentences in the following topics:
Introducing yourself and others
Describing your family, friends and colleagues
Describing what you do and your hobbies
Asking about and describing locations
Meeting and getting to know people
Using and accepting invitations
What to say when visiting people
Sharing what you love or enjoy
-
Can you apply?
To join this group, you should be able to understand & use the following grammar:
Articles: de, het, een
Nouns singular & plural: e.g. man - mannen, vrouw - vrouwen
Adjectives (describing words): e.g. mooi - mooie, klein - kleine
Personal pronouns: e.g. ik, jij, hij, zij, etc.
Possessive pronouns (verbs): e.g. mijn, jouw, zijn / haar etc.
Question words: e.g. wie, wat, waar, wanneer, etc.
Present tense: e.g. ik werk, hij / zij werkt
Irregular verbs: zijn / hebben e.g. Ik ben, hij / zij is, etc. / Ik heb, hij / zij heeft, etc.
Negatives: e.g. Hij werkt niet / Zij heeft geen werk
Questions: e.g. werkt hij / zij?